Onderzoek

Bètacellen redden bij diabetes type 1

Sommige mensen met diabetes type 1 hebben toch nog wat bètacellen over. De cellen zijn niet kapotgemaakt door het afweersysteem. Wetenschappers willen deze bètacellen kunnen redden. Ze werken ook aan een manier om te zien of iemand nog bètacellen heeft, en hoeveel.

In het kort  

  • Sommige mensen met diabetes type 1 hebben nog wat bètacellen die insuline maken.
  • Bijvoorbeeld in het begin van diabetes. Maar soms ook na 50 jaar diabetes.
  • Wetenschappers willen weten hoe dit komt, en bij welke mensen dit gebeurt.
  • Ze willen de overgebleven bètacellen redden, door de afweer bij te sturen. Zodat de bètacellen niet worden aangevallen.
  • Wetenschappers werken ook aan manieren om bètacellen te kunnen tellen in het lichaam met een scan. Dit kan nu nog niet. 

In het begin nog wat bètacellen over 

Hoor je van de dokter dat je diabetes type 1 hebt? Dan heb je het eigenlijk al een hele tijd. Diabetes type 1 begint langzaam. Dit kan maanden of jaren duren. Maar je merkt er dan nog niets van, omdat je nog genoeg cellen hebt die insuline maken: bètacellen. De bloedglucose is nog niet zo hoog dat je klachten krijgt. Pas als ongeveer 15% van de cellen over is, merk je symptomen van diabetes type 1.  

Op tijd ingrijpen en tegenhouden 

Wetenschappers willen zorgen dat ze diabetes type 1 op tijd kunnen stoppen. Op tijd is als je nog wat eigen insuline maakt. Ze willen namelijk dat je nog wat eigen bètacellen overhoudt, zo lang mogelijk. Het is makkelijker om de bloedglucose normaal te houden als je zelf nog wat insuline maakt. Ook als je jezelf toch insuline moet geven. Je hebt dan minder kans op lichamelijke problemen door je diabetes, complicaties. De problemen zijn dan ook minder ernstig.  

Soms toch nog wat bètacellen over, die slapen 

Vlak na de diagnose hebben mensen met diabetes type 1 vaak nog een restje bètacellen over. Deze maken nog wat insuline. Ook na een paar jaar hebben mensen soms nog wat bètacellen. Maar de cellen slapen eigenlijk. Of ze maken nog maar een klein beetje insuline. Mensen met diabetes type 1 kunnen zelfs tot 50 jaar na de diagnose nog slapende bètacellen hebben. Dit zagen onderzoekers toen ze keken naar organen van overleden mensen met diabetes type 1. De onderzoekers willen deze slapende bètacellen wakker maken en laten werken. Maar we moeten dan wel eerst het afweersysteem kunnen bijsturen, zodat het de bètacellen met rust laat.  

Bètacellen die zich hebben verstopt voor afweer 

Soms kunnen bètacellen zich ook verstoppen voor de afweer. Ze veranderen zichzelf dan in een ander soort cel. Ze maken geen insuline meer. We weten niet precies hoe dit kan. Maar het afweersysteem herkent de veranderde cellen niet meer en laat ze dus met rust. Het probleem is: onderzoekers zien de cellen ook niet. Wetenschappers in Leiden willen deze veranderde cellen zoeken en ze bestuderen. Ze willen bijvoorbeeld weten of de cellen weer kunnen terug veranderen om insuline te maken. Dit is belangrijk voor het moment dat we de afweer kunnen bijsturen bij diabetes type 1. 

Waarom valt het lichaam alleen de bètacellen aan?  

Een bètacel verandert misschien als hij gestrest is. Een bètacel is een bijzonder soort cel. Hij maakt enorm veel insuline in korte tijd. Daardoor krijgt de cel stress en maakt hij eerder een fout. De bètacel maakt bijvoorbeeld een ander stofje, waar de afweer op afkomt. Er zitten ook veel bloedvaatjes rond de bètacellen, zodat de insuline snel in het bloed komt. Dit maakt de kans ook groter dat de bètacel een afweercel tegenkomt. De bètacel is dus erg kwetsbaar. Hij is erg gevoelig voor stress.  

Cellen redden door afweer bij te sturen  

Krijg je de diagnose diabetes type 1? Dan zijn er nog maar weinig bètacellen om te redden. Hoe vroeger we kunnen ingrijpen, hoe beter. Om bètacellen te beschermen, moeten we diabetes type 1 kunnen herkennen bij mensen zonder klachten. Een behandeling om bètacellen te beschermen, werkt waarschijnlijk het best bij mensen die nog maar kort diabetes type 1 hebben. En het is het beste als we ook het afweersysteem kunnen leren om bètacellen met rust te laten.  

Het onderzoek D-sense om het afweersysteem bij te sturen  

In het Nederlandse onderzoek D-Sense proberen onderzoekers het afweersysteem bij te sturen. Ze nemen wat bloed af bij een proefpersoon met diabetes type 1. Ze halen cellen uit het bloed die belangrijk zijn voor het afweersysteem. De cellen heten dendritische cellen. Deze cellen vertellen het afweersysteem wat het moet doen. De onderzoekers doen bij deze dendritische cellen andere stoffen, zoals vitamine D. Daarna spuiten de onderzoekers de cellen weer terug in het lichaam. Als de methode werkt, hebben de dendritische cellen afgeleerd om bètacellen aan te vallen. Ze vertellen dit door aan het hele afweersysteem.  

Subtypen van diabetes type 1 

Sommige mensen maken dus zelf nog een beetje insuline. Andere mensen niet. De leeftijd waarop je diabetes type 1 krijgt, is daarbij belangrijk. Kinderen die diabetes type 1 kregen voordat ze 6 jaar zijn, hebben vaak geen bètacellen meer die insuline maken. Krijg je de diagnose op latere leeftijd? Dan begint de ziekte meestal veel langzamer. Maar eigenlijk weten we nog heel weinig over hoeveel bètacellen iemand nog heeft, en hoe dit komt. Dat proberen wetenschappers te ontdekken. Ze vinden steeds meer verschillen tussen mensen met diabetes type 1. Dit noemen ze subtypen. Diabetes type 1 is dus niet bij iedereen dezelfde ziekte. Maar er is nog meer onderzoek nodig naar subtypen. 

Weten hoeveel insuline iemand maakt 

We willen diabetes type 1 kunnen afremmen in het begin. Want dan kunnen we nog een rest bètacellen redden. Het is dan handig om te weten hoeveel bètacellen kapot zijn en hoeveel niet. Je zou ze eigenlijk willen tellen, maar dit kan nog niet. Het kan alleen in donororganen, dus van overleden mensen. Daarom kijken onderzoekers naar c-peptide. Dit is een stofje in het bloed dat ontstaat als je lichaam insuline maakt. Het stofje zegt iets over hoeveel insuline je maakt. Maar het zegt niet hoeveel bètacellen je nog hebt.  

Bètacellen zichtbaar maken  

Bètacellen zijn zo klein dat je ze niet ziet met normale medische scans. Wetenschappers bedenken daarom iets anders. Ze gebruiken speciale stoffen die vastplakken aan de bètacellen. Ze spuiten die stoffen in het lichaam. Deze stoffen heten tracers. Een apparaat, zoals een PET- of SPECT-scanner, maakt de tracers zichtbaar. En dat zegt dus iets over hoeveel bètacellen er zijn. Dit lukt nu nog niet helemaal. Onderzoekers werken er nog aan. In de tracer zit bijvoorbeeld straling, daarom heet hij radiotracer. De straling mag maar een klein beetje zijn, zodat het veilig is voor het lichaam. En we kunnen ook niet controleren of de radiotracer echt alle cellen zichtbaar maakt.  

Onderzoek en bètacellen zichtbaar maken in Nederland  

Op dit moment kun je dus nog nergens laten meten hoeveel bètacellen je nog hebt. Je hoeft dat eigenlijk ook niet te weten, omdat we nog niets kunnen met de uitslag. Het verandert de behandeling van diabetes type 1 nu nog niet. Maar het is belangrijk dat we leren hoe we bètacellen kunnen tellen. Voor het moment dat het lukt om de afweer bij te sturen. En het is bijvoorbeeld ook nuttig voor onderzoek naar slapende bètacellen en transplantatie van cellen.  

Artikel met medewerking van:

  • de redactie van diabetes.nl

Experts dragen bij aan betrouwbare informatie op diabetes.nl. Lees meer over hoe we als redactie keuzes maken.

Laatst bijgewerkt op: 10 mei 2023

Lees meer over Onderzoek naar diabetes type 1

Volgend artikel